Het geslacht van de heren van Gronsveld werd in de tweede helft van de 16de eeuw opgevolgd door de uit het Gelderse afkomstige familie Van Bronckhorst. Uit dit geslacht werd in 1596 de voor Gronsveld zo belangrijke Justus-Maximiliaan geboren. Reeds op jeugdige leeftijd gaf hij er blijk van de zaken in het graafschap voortvarend te willen aanpakken. In 1619, 23 jaar jong, begon hij met de voorbereidingen voor de bouw van de windmolen die heden ten dage nog de Molenweg siert. Geheel vrij van eigenbelang was een en ander echter niet want de inwoners van het graafschap, dat uit Gronsveld, Heugem, een gedeelte van Eckelrade en Honthem bestond, waren verplicht hun graan tegen betaling in deze molen te laten malen. Ook liet bij door een in het Rijnland gerekruteerde wijngaardenier op de Riessenberg een wijngaard aanleggen. Het is dan ook niet wonderlijk dat, toen de inwoners van Gronsveld in 1619 bij hem aanklopten met de vraag een schutterij te mogen oprichten, hij daaraan met het grootste genoegen voldeed. Hij stemde niet alleen in met het verzoek, sterker nog, hij deed mee aan hel eerste vogelschieten, schoot de vogel af en werd zo de eerste koning van de kersverse broederschap. Ter herinnering aan dit wapenfeit schonk hij de zilveren vogel die nu nog aan het koningszilver is bevestigd.
In eerste instantie was de schutterij een vereniging met als voornaamste activiteiten het vogelschieten en het begeleiden van de processie. Het is mogelijk dat ze in later tijden, in perioden van onrust, als een soort burgerwacht gefungeerd heeft. De betrokkenheid van Justus met Gronsveld was niet altijd even groot want noodgedwongen verbleef hij bijna zijn gehele leven in Duitsland, waar hij als veldmaarschalk in de 30 jarige oorlog (1618-1648) diende in het leger van de Duitse Keizer. Hij overleed in 1662 en werd in de kerk van Gronsveld begraven. De grafkelder bevindt zich links op het priester koor, vóór de torendeur.
Tijdens zijn leven had Justus moeten toezien hoe zijn gezag over Gronsveld steeds meer afbrokkelde. Vreemde legers trokken door het graafschap, legden de inwoners oorlogsschattingen op, verwoestten landerijen, brandden huizen plat en plunderden binnen een tijdsbestek van tien jaar drie keer de parochiekerk. Maar dit weerhield de Gronsveldenaren en Rijckholtenaren er niet van Bronk te vieren. Zo weten we dat bij de sacramentsprocessie van 1624 vijf pond “schietpolfer” werd verstrekt aan de schutters, dat er onder de processie anderhalve ton bier werd gedronken en dat aan gehuurde muzikanten ongeveer drie gulden werd betaald.
Vier jaar na de dood van Justus vond binnen de schutterij een conflict plaats dat het voortbestaan van de vereniging ernstig in gevaar bracht. Een reeds lang smeulende controverse tussen de inwoners van Gronsveld en Rijckholt escaleerde toen bij het vogelschieten aan de in Rijckholt wonende schutterskoning Henricus Blonden het voorrecht om de zilveren vogel te dragen, geweigerd werd. Ook mocht hij niet, zoals gebruikelijk, het eerste schot lossen. Aanleiding tot deze onverkwikkelijke affaire was een verbod van de gravin van Gronsveld om personen, woonachtig buiten het graafschap, toe te laten als lid van de schutterij. Koning Henricus Blonden en zijn broer Willem die keizer was van de schutterij, namen hier geen genoegen mee en maakten de zaak aanhangig voor de schepenbank van Eijsden, op neutraal gebied dus. Daar voerden zij aan dat zij, hoe wel zij in een andere heerlijkheid woonachtig waren, wel tot dezelfde parochie behoorden en dat sedert de oprichting van de schutterij inwoners van Rijckholt lid waren geweest. Zij weten de hele zaak aan jaloezie van de Gronsveldenaren over het feit dat zowel de koning als de keizer van de schutterij Rijckholtenaren waren. Ook zagen zij er een verkapte poging in hen uit de vereniging te verwijderen. Dertig jaar later weigerden diezelfde Rijckholtenaren echter mee te werken aan de bouw van de nieuwe parochiekerk van Gronsveld onder voorwendsel dat zij onderdanen waren van de heerlijkheid Rijckholt. Dat zij wel tot de parochie Gronsveld behoorden, deed niets ter zake, heette het toen.
Al met al nam het proces drie jaar in beslag. De gerechtskosten liepen voor beide partijen zo hoog op dat zij verplicht waren met have en goed borg te staan. De uitslag van de rechtszaak is ons niet bekend; de stukken dienaangaande ontbreken. Maar we mogen aannemen dat alles in der minne is geschikt, gegeven het feit dat sindsdien nog steeds inwoners van Rijckholt deel uitmaken van onze broederschap. Meer dan 100 jaar later bleek men minder last te hebben van “vreemdelingenangst”. In het reglement uit 1788 wordt uitdrukkelijk vermeld dat ook de inwoners van Rijckholt, Eckelrade, Honthem en Heugem recht hebben om op de vogel te schieten.